We zijn na poging 4 nu aanbeland bij poging nr. 5. Indien jullie denken ‘dat zal wel de laatste poging zijn om tot een positieflijst voor huisdieren te komen’, laat ik jullie dan nu al verklappen: nee, dat is het niet. Het piece de resistance moet nog komen…

Positieflijst ‘systematiek nr. 5’ | Foto: publiek domein

Laten we eerst de draad oppakken waar we gebleven waren. Nadat de RDA had aangegeven niet in staat te zijn om overtuigende en juridisch houdbare houderijvoorschriften op te stellen aan de hand van de systematiek uit poging 4 moest de WUR de systematiek weer aanpassen. Laten we deze aanpassing systematiek nr. 5 noemen want anders wordt het nog ingewikkelder dan het al is. Over de kosten die steeds weer gemaakt zijn wil ik eigenlijk niet eens nadenken.

Deze systematiek nr. 5 is volgens de brief van 2-07-2014 op 10 juni 2014 voorgelegd aan een peer review commissie en goedgekeurd (TK brief 2 juli 2014, 31398, nr 145).

Onvoldoende vertrouwen

Interessant dat er goedkeuring nodig was van een review commissie. Het lijkt erop dat er onvoldoende vertrouwen was in de WUR. Toch een soort groot raadsel waarom dan nog steeds de WUR een volgende (dure) kans krijgt. Ook is door de WUR aangegeven dat experts van de stakeholders (daar hebben we ze weer) intensief betrokken zouden gaan worden bij het aanleveren van diersoortspecifieke bevindingen en dat zij de welzijn- en gezondheidsrisico’s zouden gaan inschatten.

Met een nu wel goedgekeurde systematiek zou ik trouwens verwachten dat de RDA vervolgens weer aan de slag zou gaan de houderijvoorschriften op te stellen omdat, dacht ik, de aanpassing juist noodzakelijk was voor het kunnen opstellen van overtuigende en juridisch houdbare houderijvoorschriften door de RDA. Maar dat was toch blijkbaar niet meer het geval en werd het opstellen van houderijvoorschriften weer overgelaten aan de stakeholders.

Nu begrijp ik het echt niet meer.

Waarom zou je stakeholders als PVH en Dibevo intensief willen blijven betrekken terwijl al vele jaren duidelijk is dat zij geen kant op willen anders dan die ene weg van eigen belang. Waarom blijven volharden als overheid in het betrekken van organisaties die helemaal geen positieflijst willen, die niets met dierenwelzijn hebben en per definitie vinden dat alle diersoorten uit de hele wereld gehouden kunnen worden onder omstandigheden die geen enkel recht doen aan het Besluit houders van dieren maar alleen recht doen aan het verdienmodel van deze organisaties en hun leden. Het resultaat van dit intensief betrekken kan je natuurlijk uittekenen maar laat ik nu niet op de zaken vooruitlopen.

nr. 5
Wasbeerhond | Foto: publiek domein

Objectieve beoordeling?

De systematiek nr. 5 is in ieder geval goedgekeurd door een commissie met ook weer experts (maar dan net weer anderen), dus het leek erop dat nu eindelijk na 4 pogingen een systematiek is ontwikkeld waarmee je diersoorten op een objectieve wijze zou moeten kunnen beoordelen zoals ook het Andibel arrest vereist. Er werd dan ook een start gemaakt met het beoordelen van de in Nederland gehouden diersoorten waarbij voor alle duidelijkheid een speciale rol was weggelegd voor de experts van stakeholders en opeens niet meer voor de RDA (of maakt dat eigenlijk toch geen verschil).

Alle in Nederland gehouden diersoorten zouden volgens de door de WUR ontwikkelde en door de commissie goedgekeurde systematiek nr. 5 beoordeeld gaan worden. De beoordeling zou in tranches uitgevoerd gaan worden door eerst de Positieflijst Expert Commissie (ter herinnering, de stakeholdersexperts) en daarna door de Positieflijst Advies Commissie (andere experts). Dit is terug te lezen in de brief van 28-01-2015.

…zou je denken

Na beoordeling van de 1e tranche is een lijst opgesteld met dieren uit deze tranche die wel en die niet geplaatst zouden worden op de positieflijst. Deze 2 lijsten zijn vervolgens in regelgeving opgenomen en zijn ingegaan op 1 februari 2015 (TK brief 30 maart 2015, 28286, nr. 799). De overige nog niet beoordeelde diersoorten zouden daarna aan de beurt komen. Gaat helemaal de goede kant op zou je denken.

De brief van 3 november 2015 (28286, nr. 848) geeft naast het aantal gehouden diersoorten alleen nog wel iets bijzonders aan.  Tijdens het beoordelen van de 2e tranche hebben blijkbaar een paar stakeholders vragen gesteld aan de voorzitter van de adviescommissie. Er zijn bezwaren geuit ten aanzien van de advisering door de Positieflijst Expertcommissie (PEC) en de Positieflijst Advies Commissie (PAC) onder verwijzing naar het toepasselijk beoordelingskader.

Ik citeer: De opgeworpen bezwaren en vraagpunten betroffen met name de toepassing van het ‘nee, tenzij-beginsel’, de toepassing van het voorzorgsbeginsel en de referentie van de beoordeling (professionele dierhouder of een ieder).

Ik kan dit niet anders lezen dan dat er vragen zijn gerezen over de invulling van de systematiek nr. 5 in de praktijk nadat deze was goedgekeurd en nadat de 1e tranche is beoordeeld. Anders waren deze vragen al bij de start van de beoordelingen gesteld voordat met de 1e tranche was gestart, niet waar.

Blijkbaar is een aantal experts van de expertcommissie tijdens het beoordelen van de 1e tranche gaan afwijken van wat oorspronkelijk is afgesproken als kader en blijkbaar is hierbij niet ingegrepen door de voorzitter van de PEC.

Bijzonder

Dat de voorzitter van de expertcommissie niet meteen heeft ingegrepen is vrij bijzonder want je gaat niet een brief sturen aan de voorzitter van de adviescommissie voordat je bepaalde problemen niet ook al intern hebt gesignaleerd tijdens het beoordelen in de expertcommissie zelf en dus ook aan de voorzitter van deze expertcommissie.

Klaarblijkelijk heeft de voorzitter van de expertcommissie hier niets mee willen doen wat vervolgens de reden moet zijn geweest om nu dezelfde bezwaren op papier richting de voorzitter van de adviescommissie te sturen. Maar ook nu geldt natuurlijk dat ik het mogelijk allemaal verkeerd zie. Ik laat me graag altijd overtuigen mits onderbouwd met goede argumenten natuurlijk.

nr. 5
Jonge alligator | Foto: publiek domein

Onduidelijkheid

Hoe dan ook was er ‘onduidelijkheid’ over het juridisch kader ontstaan, een onduidelijkheid die blijkbaar bij het goedkeuren van de systematiek niet aanwezig was. Men vroeg zich volgens de brief af of de huidige procedure overeenkomt met het Andibel arrest en dan specifiek met betrekking tot toepassing van het nee, tenzij beginsel, toepassing van het voorzorgsbeginsel en de referentie van de beoordeling (professionele dierhouder versus een ieder). In afwachting van de beantwoording is besloten het beoordelen op te schorten.

Het juridisch kader is daarop verduidelijkt en voorgelegd aan de Landsadvocaat. Geconcludeerd is door de Landsadvocaat dat het opgestelde kader juridisch correct is. De PAC en de stakeholders zijn hierover geïnformeerd waarbij ook de inzet, werkwijze en onderlinge verhouding van de PEC en PAC zijn meegenomen(bijlage bij de brief met dagtekening van 30 september 2015).

Deze verduidelijking maakt volgens mij ook duidelijk welke stakeholders de vragen moeten hebben gesteld. Wat zou het namelijk voor gevolgen voor de dieren hebben gehad als het Nee, tenzij beginsel niet zou worden toegepast; wat zou het namelijk voor gevolgen voor de dieren hebben gehad als het voorzorgsbeginsel niet op de juiste wijze zou worden toegepast? Precies: een aanzienlijk groter risico op welzijnsaantasting. Op grond hiervan durf ik met bijna 100% zekerheid te stellen dat de vragenstellers niet Dibevo en/of PVH zijn geweest. En daarmee vraag ik me ook af waarom de desbetreffende voorzitter van de PEC niet heeft ingegrepen. Wat is zijn rol hierin geweest?

Opnieuw beoordelen

De brief van 22 april 2016, 28286, nr. 859 aan de Tweede Kamer meldt dat na de verduidelijking de adviescommissie en de expertcommissie weer gestart zijn met het beoordelen van de diersoorten. Om te voorkomen dat mogelijk ook tijdens de 1e tranche diersoorten niet juist beoordeeld zijn, is besloten alle diersoorten opnieuw te beoordelen volgens het (al eerder) afgesproken kader. De oplevering van alle beoordelingen werd opgeschort naar eind december 2016.

De toenmalige staatssecretaris de heer Martijn van Dam meldt in zijn Tweede Kamerbrief van 30 januari 2017, 31398, nr. 152 dat de volgens de adviescommissie noodzakelijke houderijvoorschriften voor een aantal van de beoordeelde diersoorten, wel benoemd zijn maar vervolgens niet verplicht worden gesteld.

Het is echt te bizar voor woorden dat zelfs nu nog houders van weet ik niet wat voor exotische diersoorten weer in de gelegenheid worden gesteld en tijd worden gegund om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en ervoor te zorgen dat men de dieren gaat bieden waar ze al sinds mensenheugenis gewoon recht op hebben.

Willens en wetens

Gemakshalve wordt weer vergeten dat zowel het PVH als Dibevo al vele jaren hun leden hadden kunnen verplichten om te voldoen aan dit artikel, dat ze hun leden al vele jaren hadden kunnen verplichten om de dieren wel te bieden waar ze volgens de Wet dieren gewoon recht op hebben. Zowel Dibevo als het PVH hebben dat blijkbaar willens en wetens nagelaten.

Hoe weet je dat zij dit willens en wetens hebben nagelaten, hoor ik je vragen. Het antwoord daarop is even simpel als voor de hand liggend. Als deze partijen al wel de juiste houderijvoorschriften hadden verplicht aan hun leden terwijl deze houderijvoorschriften nog niet in regelgeving waren opgenomen, dan hadden ze juist gewild dat ook andere houders, niet zijnde leden, zich hieraan zouden moeten houden. Dan zouden deze partijen juist hebben kunnen aantonen dat hun leden wel het welzijn van dieren in plaats van hun eigen financieel welzijn belangrijk vinden.

Uiteindelijk ligt daar dan toch de systematiek nr. 5 en is er een Positieflijst opgesteld. Alle mogelijkheden om de ontwikkeling van de systematiek tegen te werken lijken uiteindelijk uitgeput te zijn en kan er eindelijk een start worden gemaakt met het verbeteren van de kwaliteit van leven voor duizenden dieren. Is dit dan eindelijk het eindpunt? Natuurlijk niet want het PVH zou het PVH niet zijn als zij niet alles doet om het welzijn van de dieren maar te kunnen blijven aantasten. En inderdaad de PVH gaat zijn pijlen nu richten op het eindproduct, een eindproduct waaraan zij nota bene zelf intensief hebben bijgedragen. Hoe ziek kun je zijn over de ruggen van dieren vraag ik me af.

nr. 5
Over de ruggen van dieren | Foto: publiek domein

Laatste strohalm

Het PVH begon dus als laatste strohalm een procedure tegen de Staat en vocht de systematiek aan. Iedereen wist natuurlijk al lang dat het PVH per definitie gekant was tegen elke dierenwelzijnsverbetering en tegen elke vorm van inmenging inzake het houden van dieren. Het kan dan ook geen verrassing zijn geweest dat juist het PVH deze procedure is gestart. Het had meer voor de hand gelegen vanuit de overheid om deze lui überhaupt niet te betrekken en al helemaal niet intensief.

In de brief aan de Tweede Kamer van 22 juni 2017 31398, nr. 153 werd aangegeven dat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) begin 2017 heeft geoordeeld dat de systematiek niet voldoet aan de voorwaarden uit het Andibel arrest. Er was onvoldoende sprake van onafhankelijkheid, deskundigheid en doorzichtigheid.

Ik moet wel zeggen dat ik de uitspraak van het CBb begrijp want hoe denk je een objectieve beoordeling te kunnen uitvoeren, zoals vereist wordt, middels een risico-inschatting en dan ook nog door niet onafhankelijke experts. Een inschatting van iets is volgens mij altijd subjectief en als je daarbij ook nog eens belanghebbenden inzet die alleen maar willen dat het dier gehouden kan worden waarbij de omstandigheden geen enkele rol van betekenis speelt weet je dat dit de mate van objectiviteit niet ten goede komt, zal ik maar zeggen.

Daarmee voldoe je volgens mij dus al vanaf het begin niet aan een van de criteria van het Andibel arrest.

En hiermee kon ook systematiek nr. 5 naar de prullenbak worden verwezen.

Op naar systematiek nr. 6.

©AnimalsToday.nl Karen Soeters