Mieren kunnen de wereldwijde ontbossing tegengaan. Dat staat in een recente studie in de wetenschappelijke publicatie Journal of Ecology. Onderzoekers Silvia Gallegos Ayala, Matthias Schleuning en Isabell Hensen, van LOEWE Biodiversity and Climate Research Centre en de Universiteit van Halle-Wittenberg, bestudeerden de patronen van de zaadverspreiding van mieren in zwaar ontboste Boliviaanse gebieden en kwamen tot deze conclusie.

mierenkolonie
©Fir0002/Flagstaffotos

Door ontbossing worden regenwouden wereldwijd in een rap tempo vernietigd. De effecten zien we vooral duidelijk in het Amazonegebied in Zuid-Amerika. Vooral veeteelt en het verbouwen van sojabonen zijn de boosdoeners. In 2011 meldde Mongabay.com dat maar liefst 52,7 procent van de bomen in Bolivia zijn gekapt. Dit geldt als één van de grootste ontbossingen ter wereld. Sylvia Gallegos en Mattias Scheluning:

“Wij hebben de overblijfselen van twee bergbossen onderzocht, gekenmerkt door een hoge graad van ontbossing”.

Zaadverspreiding is een alledaagse gebeurtenis in bossen en van cruciaal belang om regenwouden groeiend en gezond te houden. Het verspreiden van zaad geschiedt doordat dieren of niet-levende factoren, zoals wind, de zaden weghalen bij de bomen en planten en het ergens anders laten vallen. Dieren verspreiden de zaden gewoonlijk wanneer ze voedsel opslaan; eekhoorns begraven in de herfst bijvoorbeeld eikels in de grond, zodat ze in de winter een voedselreserve hebben. Gallegos en Schleuning:

“De zaden van de meeste tropische bomen worden voornamelijk verspreid door vogels en zoogdieren, die de zaden over middellange tot lange afstanden met zich meedragen en dan uitscheiden. Dat noem je primaire zaadverspreiding. Eenmaal op de grond kunnen de zaden andere zaadverspreiders zoals mieren, mestkevers en sommige knaagdieren aantrekken. Dat noem je dan secundaire zaadverspreiding”.

Het team van wetenschappers houdt de zaadverspreiding bij op drie gebieden: inrichting van het bos, leefgebied dichtbij het bos en leefgebied ver van het bos. Dit deden ze door 1.440 Clusia trochiformis-zaden op 72 verschillende plaatsen neer te leggen. Deze boom staat bekend om het produceren van vetrijke, oranje zaden, zeer geliefd bij primaire verspreiders.

Mieren worden aangetrokken door het vetrijke, vlezig omhulsel van het zaad dat (deels) achterblijft na de primaire verspreiding. Mieren dragen vaak het hele zaadje naar hun nest of verwijderen het omhulsel en laten het zaadje achter. Wetenschappers nemen aan dat het plaatsen van zaden, op de bodem van het bos of in het nest van een mier, de ontkieming verbetert. Gallegos en Schleuning schreven in hun rapport:

“Verrassend consumeerden of droegen de mieren de zaden direct weg (in minder dan twee minuten in de meeste gevallen) en gaven de voorkeur aan zaden met het omhulsel.”

Gebieden die zijn aangetast door brand als gevolg van ontbossing, zijn droog en warm, waardoor het moeilijk is voor de bestaande bomen om zaden naar die gebieden te verspreiden. Gallegos en Schleuning:

“In dit scenario zou de rol van mieren belangrijker kunnen worden. Zij nemen de zaden mee en begraven ze in of nabij hun ondergrondse huizen die zeer geschikt zijn voor ontkieming. Als deze zaadjes uiteindelijk bomen worden, laten die bomen weer zaden los en begint de cirkel opnieuw. Dit is een belangrijke ontdekking, omdat bossen in aangetaste gebieden heel langzaam teruggroeien.”

Bron:

©AnimalsToday.nl Sophie Janssen