Op 10 november 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag bepaald dat de wet die het houden en doden van pelsdieren verbiedt (toch) rechtsgeldig is. Anderhalf jaar eerder had de Rechtbank Den Haag nog geoordeeld dat de wet ongeldig was, maar het hof heeft dit vonnis nu in hoger beroep vernietigd. Na de invoering van het fokverbod en de verloren rechtszaak staat het nu dankzij het hof 2-1 voor de nertsen. Maar wat betekent deze overwinning voor de nertsen?

nertsenfokkers - pelsdieren
Foto: Animal Rights

Solitaire dieren

Laten we duidelijk zijn. Het houden van nertsen is geld verdienen met dierenleed. Nertsen zijn van nature solitair levende (water)dieren die geen andere nertsen in hun leefgebied dulden. In Nederland zitten de nertsen met vele tienduizenden op een fokkerij. Inmiddels staan in Nederland 200 megastallen met in totaal 6,6 miljoen nertsen. De nertsen zijn door ruimtegebrek regelmatig met elkaar aan het vechten met als gevolg verwondingen aan kop, staart of pels. Eind november worden de fokteven en reuen voor volgend jaar geselecteerd en de overige nertsen vergast.

Regels en misstanden

De Wet dieren en het Besluit houders van dieren stellen minimale eisen aan de huisvesting en verzorging van nertsen, maar daar houden niet alle fokkers zich aan. Animal Rights bracht recentelijk beelden naar buiten van het bedrijf Rios Mink bv in Rosmalen, waar de stichting tienduizenden verwaarloosde nertsen aantrof. De dieren leefden in hun eigen uitwerpselen en gewonde nertsen werden aan hun lot overgelaten. Het team van Animal Rights kwam buiten de hekken zelfs een ontsnapte nerts tegen. Het is niet de eerste keer dat er klachten over het bedrijf zijn. Ondergetekende heeft daarom op verzoek van Animal Rights op 29 oktober 2015 een zogeheten ‘handhavingsverzoek’ ingediend. De beste oplossing is om het bedrijf voorgoed te sluiten.

Het verbod

De Wet verbod pelsdierhouderij, in werking getreden op 15 januari 2013, moet definitief een eind maken aan dergelijke misstanden. De wet verbiedt het houden en doden van pelsdieren voor de productie van bont. De wet treft met name nertsenfokkers. Voor nertsenhouders geldt een ruimte overgangsregeling, bedoeld om nertsenhouders de gelegenheid te geven door hen gedane investeringen binnen 11 jaar terug te verdienen. Het tussentijds uitbreiden van de activiteiten is echter verboden.

Beroep en uitbreiding

De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders (NFE) en een aantal nertsenhouders tekende echter met succes beroep aan tegen het verbod. De Rechtbank Den Haag stelde het verbod op 21 mei 2014 buiten werking. De rechtbank vond kortweg dat de compensatie niet goed was geregeld. De nertsenfokkers hebben na de uitspraak flink gebruik gemaakt van het buiten werking stellen van de wet. Uit onderzoek van Animal Rights blijkt dat sinds de uitspraak vergunningen zijn verleend voor de uitbreiding van negentien nertsenfokkerijen. Het gaat in totaal om 277.125 nertsen die sinds de uitspraak elk jaar extra mogen worden gefokt.

Het arrest

Groot was dan ook de schrik van nertsenfokkers toen het Gerechtshof Den Haag op 10 november 2015 het vonnis van de rechtbank vernietigde. Men had hier niet op gerekend. Door het arrest geldt het verbod op uitbreiding weer ‘met terugwerkende kracht’ vanaf 15 januari 2013. Dit betekent dat de uitbreidingen die na deze laatstgenoemde datum zijn gerealiseerd illegaal zijn.

Het hof vond (samengevat) dat de wetgever voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de nertsenhouders. Er geldt een ruime overgangsperiode en er zijn zogenoemde flankerende maatregelen getroffen. Bovendien wordt door de wetgever al sedert 1999 openlijk over een verbod gesproken. Wie desondanks flinke investeringen doet heeft weinig recht van klagen, zo redeneert het hof.

Het gerechtshof heeft flink veel werk gemaakt van het arrest. Alle argumenten van de fokkers – en dat waren er nogal wat – zijn uitgebreid besproken en vervolgens overtuigend weerlegd. Hoewel een arrest nooit een volledig beeld schetst van het verloop van een procedure, valt op hoe vaak het hof de fokkers om de oren slaat met door hunzelf aangeleverde rapporten van Deloitte, KPMG en Ecorys en LEI. Daaruit blijkt volgens het hof juist dat de pelsdierhouderijen ruim voldoende tijd hebben om hun investeringen terug te verdienen. De pelsdierhouderijen kunnen in cassatie bij de Hoge Raad, maar kansrijk is dit niet. Grote kans dat het bij 2-1 zal blijven.

Luxe-argument

Een interessant punt waar ik in deze bijdrage langer bij wil stilstaan betreft het standpunt van de NFE. Volgens hen bevat de Wet verbod pelsdierhouderij een ongelijke behandeling en moet dit als (verboden) discriminatie moet worden beschouwd, omdat voor de ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt. De NFE stelt dat nertsenhouders ten onrechte anders worden behandeld dan degenen die dieren houden voor menselijke consumptie. Het NFE voert aan dat ook vlees geen noodzakelijk voedsel is waarvoor geen alternatieven bestaan en dat aan de consumptie van vlees potentiële gezondheidsbezwaren kleven.

Het hof verwerpt dit betoog met de vaststelling dat over de vraag wat ethisch verantwoord is de meningen uiteenlopen. Bij de toetsing van het oordeel van de wetgever over wat ethisch is en wat niet dient de rechter zich terughoudend op te stellen, zo merkt het hof droogjes op. In dit geval mocht de wetgever doorslaggevende betekenis toekennen aan de gangbare opvattingen binnen de  Nederlandse maatschappij. In de huidige (Nederlandse) maatschappij wordt vlees in het algemeen als een eerste levensbehoefte beschouwd en bont, als zijnde een luxeproduct, niet. Dat de huid van dieren die om hun vlees worden geslacht wel mag worden gebruikt maakt dit volgens het hof niet anders. Het is gaat hier volgens het hof om een bijproduct van een dier dat voor de menselijke consumptie is gedood. Nertsen worden daarentegen uitsluitend gehouden voor hun pels. Het gaat hier dus niet om gelijke gevallen, concludeert het hof.

Appels met peren

Met dat laatste ben ik het eens. Het fokken van dieren voor vlees is anders dan het fokken van dieren voor hun pels. Het zijn andere dieren, met andere gewoonten, andere huisvestigingseisen, een ander dieet en ga zo maar door. Het vergelijken van het fokken van koeien met het fokken van nertsen is ook vanuit een juridisch oogpunt appels met peren vergelijken. Dat zowel appels en peren tot de categorie fruit behoren maakt dit niet anders, hoor ik het hof al zeggen.

Dat neemt echter niet weg dat het verbod op de pelsdierhouderij objectief moeilijk kan worden gerechtvaardigd, zolang de overheid bijvoorbeeld de bio-industrie wel toestaat. De dichte hokken waarin de dieren in de bio-industrie leven zijn klein, laten zelden daglicht toe en bevatten amper stro of afleidingsmaterialen. De hokken bestaan vooral uit beton, tl-buizen, stalen hekken en roostervloeren. Dieren leven in hun eigen poep en krijgen amper de mogelijkheid om te bewegen of natuurlijk gedrag te vertonen. Bij leghennen wordt de snavel afgeknipt, bij varkens de staart. Van alle dieren in de reguliere veehouderij mogen alleen melkkoeien en schapen naar buiten. Maar ook 30 procent van de melkkoeien blijft tegenwoordig het hele jaar door op stal. Op een willekeurige dag in 2014 leefden er ruim 100 miljoen dieren in de Nederlandse veehouderij. [Bron: Wakker Dier}

Lijdt een nerts meer dan een koe of varken in de bio-industrie? Ik vermoed van niet, maar toch is de bio-industrie toegestaan. Deze stuitende ongelijkheid in behandeling laat zich verklaren door de geschiedenis van de dierenbeschermingswetgeving.

Wetsgeschiedenis

De geschiedenis toont aan dat dierenbeschermingswetgeving stapsgewijs tot stand komt waarbij elke maatregel primair wordt gewogen en beoordeeld op zijn eigen verdienste. Bij het doden van de koe gaat het om vlees en bij het doden van nertsen gaat het de mens om de pels. Derhalve is het, volgens de memorie van toelichting van de Wet verbod pelsdierhouderij, niet inconsistent om een verbod op het bedrijfsmatige houden van nertsen in te stellen en de andere dierlijke productie ‘ vooralsnog’ buiten beschouwing te laten.

De wetgever heeft bepaald dat er handelingen zijn ten opzichte van dieren die intrinsiek moreel onredelijk zijn en zodoende niet kunnen worden geoorloofd. Zo werd reeds in 1875 de opzettelijke mishandeling van honden en katten strafbaar gesteld (Wet van 5 juni 1875 tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid). In de afgelopen decennia is steeds meer ethisch onaanvaardbaar handelen met dieren wettelijk aan banden gelegd: het gebruik van trekhonden (1961), de vossenfokkerij (1995), het houden van kalveren in kisten (1996), de chinchillafokkerij (1997), dierproeven voor cosmetica (1997), het houden van zeugen aan de ketting (1998), de legbatterij (1999) en het gebruik van mensapen voor experimenten (2002).

Rationeel argument 

Er is volgens de wetgever een sterk, rationeel argument voor de bescherming van dieren. In de inmiddels veelomvattende academische literatuur over dierenethiek en filosofie is overeenstemming dat mensen verplichtingen hebben jegens dieren en dat bepaalde handelingen die zij tegen hen verrichten moreel verdacht of verwerpelijk zijn. Dieren zijn niet in staat om hun toestemming te geven of te ontzeggen. Bovendien zijn zij veelal kwetsbaar en weerloos tegen uitbuiting en misbruik door mensen. Deze overwegingen maken een morele rechtvaardiging voor het toebrengen van onnodig leed aan dieren, wanneer alternatieven beschikbaar zijn, des te moeilijker.

Deze constatering is doorslaggevend geweest voor alle navolgende maatschappelijke en ethische discussies over de rechten en plichten ten opzichte van het dier, aldus de memorie van toelichting van de hier besproken wet. Deze discussie heeft ook geleid tot het principe van de intrinsieke waarde van het dier, dat tegenwoordig fundament is van de Nederlandse dierenbeschermingswetgeving. Dit belangrijke principe houdt in dat dieren zelfstandige wezens zijn wiens waarde niet kan worden herleid tot hun economische waarde voor mensen. Vanuit dit principe dienen dieren met respect behandeld te worden als wezens met gevoelens, bewustzijn en integriteit.

Gerechtvaardigd leed

Over de vraag of en wanneer het toebrengen van leed en ongemak aan dieren gerechtvaardigd kan worden bestaat, volgens de wetgever, onenigheid, zowel onder ethici als in de maatschappij. Doorgaans zijn belangrijke overwegingen bij een rechtvaardiging of het toebrengen van leed noodzakelijk of onvermijdelijk is om een bepaald doel te bereiken, of de gemeenschap voldoende baat bij dat doel heeft en of er geen alternatieven zijn om het gewenste eindresultaat te kunnen bewerkstelligen. Het doel kan de middelen heiligen, zo is het idee.

Als doel kan het bedrijfsmatig houden en doden van dieren ter verkrijging van hun pels deze morele toets niet doorstaan, aldus de wetgever. Hoewel men zou kunnen beargumenteren dat bont mooi, modieus en warm is, kan dit product niet meer als een essentieel goed worden aangeduid. Het toebrengen van leed en het ontnemen van het leven van een dier voor een niet-essentieel en zelfs triviaal doel als mode kan volgens de wetgever moreel niet worden gerechtvaardigd.

Eind goed al goed?

Het is dit ethisch en niet-juridisch oordeel dat tot het verbod op het fokken van nertsen heeft geleid. Dierenbeschermers en dierenvrienden kunnen opgelucht adem halen dat het gerechtshof in zijn arrest het oordeel van de wetgever en en een grote meerderheid van de samenleving heeft gerespecteerd, en bovendien heeft geoordeeld dat met de overgangsmaatregelen de pelsdierhouderijen voldoende tegemoet zijn gekomen.

Het betekent dat dierenbeschermers en dierenvrienden zich kunnen gaan richten op de volgende wedstrijd tegen de veroorzakers van dierenleed. Aan het dierenwelzijn valt immers nog heel veel te verbeteren. Mogen er onder druk van de samenleving nog vele diervriendelijke wetten volgen!

Ingezonden brief Mr. M van Duijn, Recht voor Allen