Maarten ReesinkDe laatste pennenvrucht van ‘volksfilosoof’ Bas Haring heet Plastic panda’s. Los van de vrolijk alliteratie is die titel al even bizar als de hierin geponeerde centrale stelling: vergeet biodiversiteit, dat is zó 19e eeuw! Het moet maar eens afgelopen zijn met het soortenfetisjisme van de biologen sinds Darwin die zich druk maakten over het uitsterven van allerlei diersoorten. Want zelfs áls dat al op grote schaal aan de hand is door ons menselijk toedoen, dan is er nog geen nood. Integendeel, dan maken we gewoon nieuwe dieren die we zelf leuk vinden. Zoals, precies: plastic panda’s.

Het boek heeft, in tegenstelling tot Harings eerdere werk, sinds het uitkomen ervan geleid tot de nodige commotie en discussie, volgens Haring precies de bedoeling – én gegrossierd in vernietigende kritieken, wellicht niet helemaal volgens plan. Met name biologen, zoölogen en ethologen zijn over elkaar heen gebuiteld om de diverse argumenten van commentaar te voorzien. De meest basale daarvan is dat we nog niet zo veel van de complexiteit van veel ecosystemen begrijpen, en dus ook niet welke soort welke rol(len) daarin speelt en wanneer dat dan precies onherstelbaar verstoord raakt – met alle mogelijke gevolgen van dien.

Die kritiek lijkt mij, zelf evenmin bioloog als Haring, vrij plausibel en terecht. Maar die raakt nog niet eens de meer filosofische (en ethische) uitgangspunten van het boek, een terrein waarin Haring wel enigszins thuis zou moeten zijn. En die filosofische basis is zo mogelijk nog discutabeler. Kern daarvan is Harings idee dat diersoorten geen intrinsieke waarde hebben (net zoals de evolutie op zich geen specifiek doel heeft): die kennen wij mensen ze al dan niet toe. Vaak doen we dat vooral op emotionele gronden, zeker bij de grotere en meer aaibare dieren. Puur rationeel bekeken zijn veel van die dieren echter ‘nutteloos’, aldus Haring.

Maar als we soorten vooral willen bezien vanuit hun nutsfunctie, dan leidt dat als vanzelf tot een aantal nog fundamenteler vragen. Ik noem er twee. In de eerste plaats: als het gaat om de waarde van dieren, dan moet naast het nut ook het omgekeerde, dus de schadelijkheid ervan, in ogenschouw worden genomen. Vanuit dat perspectief valt moeilijk te ontkennen dat het meest schadelijk voor de planeet en alle andere levende wezens daarop zonder twijfel de overbevolking van homo sapiens (ofwel ‘de ontplofte aap’, in de woorden van paleontoloog Jelle Roemer) is. De logische conclusie van het betoog van Haring zou dan een rigoureuze vorm van geboortebeperking moeten betekenen.

Haring zou daar tegenin brengen, getuige enkele passages in zijn boek, dat hij inderdaad de mens als uitgangspunt van zijn denken en daarmee zijn waardeoordeel neemt. Dat zal voor sommige niet ingevoerde lezers wellicht logisch zijn, maar dat is het nu juist niet. Ook binnen de filosofie (maar zeker niet alleen daar!) komt het ‘traditionele’ verlichtingsdenken met de menselijke geest als middelpunt van het universum steeds meer ter discussie te staan. In de afgelopen decennia heeft zich wereldwijd een nieuwe interdisciplinaire stroming ontwikkeld, animal studies, die precies die antropocentrische premisse ondergraaft.

En het zijn niet de minsten die zich hiermee bezig houden: filosofen als Jacques Derrida (met zijn The animal that therefore I am, zoals de titel al aangeeft een radicale kritiek op René Descartes) en Donna Haraway (onder meer met haar When species meet) proberen nu juist de overeenkomsten én verschillen tussen mensen en dieren beter te doordenken. En dat dit vakgebied geen politiek-correcte academische hype is maar een snel groeiend vakgebied, blijkt bijvoorbeeld al uit de fascinerende reeks Posthumanities van de University of Minnesota Press, of de internationale conferentie Minding animals in juli aan de Universiteit Utrecht.

Helaas lijkt deze academische ontwikkeling vooralsnog geheel aan de auteur voorbij gegaan. Waardoor deze Haring niet alleen vanuit ecologisch, maar ook vanuit ethisch-filosofisch perspectief letterlijk nogal hopeloos is. En dat terwijl Bas uit veel van zijn andere werk en ook uit interviews als een uiterst sympathiek, ja zelfs diervriendelijk persoon naar voren komt. Laten we dit essay dan ook maar als een eenmalige misser beschouwen. Of nee, beter nog: als een bijzonder leerzaam studieboek – zij het met een ietwat ironische gebruiksaanwijzing. Haring is namelijk bijzonder hoogleraar “Publiek begrip van wetenschap”. Met Plastic panda’s heeft hij het perfecte voorbeeld geschreven van hoe gruwelijk dat dus mis kan gaan.

Maarten Reesink

Docent Animal Studies UVA