Omdat ik weinig verstand heb van economie mocht ik het onderstaande verhaaltje ooit schrijven voor het management-tijdschrift Limburg Management. Het was rond 1992.

Je kunt van kippen zeggen wat je wil, maar het zijn geen honden. Ze blaffen niet. Ze ruiken niet aan mensen. Je hoeft ze niet overal mee naar toe te slepen en met een beetje aardige buurvrouw kun je wel twee weken op vakantie. De bedoeling is dan dat de buurvrouw zolang de kippen verzorgt. Bio-industriële kippenboeren geloven niet dat je van kippen kunt houden. Van tijd tot tijd ga ik met walging naar zo’n concentratiekamp om een paar jonge kippen vrij te kopen. Zijn ze eenmaal bij ons thuis in de ren, dan begint voor hen pas het kipwaardig leven. Ze krijgen een naam. Ze krijgen exquise maaltijden. Eieren leggen is meegenomen, maar niet verplicht. Ook na hun actieve periode mogen ze bij ons nog jaren voortleven en de meeste maken daar dankbaar gebruik van. Als ze uiteindelijk niet goed meer mee kunnen, gaan ze naar het seniorenhuisje dat mijn zoon apart van ren en hok heeft gebouwd.

tok tok
Nederland, Heerlen, 25 februari 2017, kippen | Foto: Thomas Schlijper

Kippen houden is een genoegen, maar zonder zorgen gaat het niet. Een kip wordt wel eens ziek. Ik ben er nu aan gewend, maar toen ik de eerste keer bij de dierenarts in de wachtkamer zat voelde ik me niet op mijn gemak. Om me heen zaten mensen met de meest exclusieve hondenmerken zich af te vragen wat er in die Blue Band doos zat. Toen de patiënt zichzelf verraadde door een licht klagerig tok tok wisten ze nauwelijks hun afschuw van dit staaltje oneconomisch handelen te verbergen. Mijn respect voor de dierenarts daarentegen steeg met elk consult. Als je je eigen kind ter behandeling had aangeboden, had hij niet bezorgder kunnen doen.

Straal was een kip die wel heel lang van haar pensioen wist te profiteren. Toen ze wat mank ging worden, mocht ze eerst een tijdje in het aanleunwoninkje. Vandaaruit kon ze vrij in de tuin wandelen waarna ze wel eens de vrijheid nam om door te lopen tot voor de broodla in de keuken. Daar bleef ze dan rustig wachten, zeker van een goede afloop. Toen ze steeds moeilijker liep en steeds minder at en dronk, mocht ze in de garage. Ze kreeg drinken uit een trechtertje, en een paar uur per dag werd er een warmtelamp op haar gericht. De dokter vond dat beter voor haar stofwisseling. U zegt het maar, dokter. Als je ’s nachts de auto vlak voor haar koppie parkeerde, was ze helemaal niet bang of je voor de lol één meter te ver zou doorrijden. Wel keek ze nog even in de richting van de broodla, maar nee, het is nu veel te laat. Ze zou als manke kip in vrede hebben mogen sterven, maar op het laatst kreeg ze er ook nog een gezwel bij. Dus toch nog naar de dokter. Mijn vrouw en zoontje mochten die keer zonder mij naar binnen, ik hield de wacht in de auto. Even later kwamen ze terug met de doos. Aan hun tranen zag ik dat ze leeg was.

In het voorjaar van 1992 kochten we ergens een tenger kloekje en nodigden haar uit plaats te nemen op acht eieren. Dat deed ze met toewijding, drie weken lang. Op 13 april, in de nacht van de aardbeving, vonden de bevallingen plaats. Dat wil zeggen: uit acht eieren kwamen slechts vier ontroerende pluizebolletjes, maar deze sympathieke vierling heeft ons met succes over de doodsschrik van de aardbeving heengeholpen. Het werden twee ‘pöllen’ (daar is geen mooi Nederlands woord voor) en twee haantjes. Al na enige weken ging Piet Grijs (zo heette de snuggerste van de twee mannelijke borelingen) lopen als een beschonkene. Zijn pootjes kwamen niet neer waar ze neer moesten komen. De dokter vermoedde: een virus of vitaminegebrek. Dat laatste klonk als een belediging. Onze kippen krijgen alles wat ze nodig hebben. Een spuitje moest weer redding brengen. Over een week terugkomen. Het eerste consult voor Piet Grijs kostte zeventien vijftig, het tweede, de euthanasieprik, tien vijftig en adverteerders in Limburg Management die zich intussen rendementsvragen gaan stellen moet ik het antwoord schuldig blijven.

Zoals gezegd: kippen houden is een genoegen en je ontdekt van alles. Welk stadskind weet dat een jonge haan in de eerste vier maanden van zijn leven bij het eten echt haantje de voorste speelt, maar, vanaf dat hij kan kraaien en de bijbehorende dingen doen, de kippen vóór laat gaan en ze zelfs via een soort kloekgeluid naar de lekkerste hapjes toe lokt? Wie weet dat een kip, als de haan haar vanwege de scheppingsdaad bestijgt, gewoon een beetje door de poten zakt? Toen mijn dochter net haar eerste mensenvoorlichtingsboek had doorgekeken, interpreteerde ze het paringsritueel in de ren prompt verkeerd en riep: “Kijk, mama, die kip ligt verkeerd om!”. Wie weet dat kippen ook vergaderen, maar daarbij weinig congresfaciliteiten nodig hebben? Een plank op twee stokjes is al voldoende. En een volgegeten buikje. Dat hebben ze dan gemeen met veel congresgangers. Wie weet dat een moederkip al na een paar maanden naar haar kinderen pikt en dat even later die kinderen hetzelfde gedrag vertonen tegenover hun moeder? Wie weet dat Dab, ons andere haantje van 13 april, al in juli brutaal bezit nam van haar die hem had uitgebroed? Of zou dat toch door de aardbeving gekomen zijn?

Hoe hard kippen ook voor mekaar kunnen zijn, ze martelen elkaar niet, ze bedenken geen vuile plannetjes, ze volgen geen manipulatiecursussen, kortom, ze zijn nog altijd aardiger dan mensen.

Deze columbijdrage werd ingezonden door Mathieu Schlijper.

©AnimalsToday